Onze visie op angst en depressiviteit
Bijna driekwart van alle angststoornissen en zeker een kwart van alle stemmingsstoornissen begint al voor het 18e levensjaar. De puberteit is dan ook een heel belangrijke periode om de ontwikkeling van dit soort klachten beter te begrijpen.
In dit onderzoek zien we angst en depressiviteit als dimensies die onderdeel zijn van het gewone leven. Dat betekent dat we ervan uitgaan dat iedereen weleens dit soort gevoelens ervaart. Bij de ene persoon zijn deze gevoelens maar zo nu en dan aanwezig, bijvoorbeeld als er iets vervelends gebeurt. Een andere persoon heeft juist heel vaak en heel sterk zulke gevoelens. Als gevoelens van angst of depressiviteit heel sterk zijn, kunnen ze echt problemen veroorzaken. Iemand lijdt er bijvoorbeeld heel erg onder of vindt het moeilijk om nog naar school te gaan.
Uit eerder onderzoek weten we dat angst en depressiviteit vaak samengaan. We weten ook dat de ontwikkeling van deze klachten van persoon tot persoon verschilt. Bij de ene persoon gaan klachten weer snel voorbij, terwijl klachten bij de andere persoon blijven bestaan. Die ontwikkeling staat ook niet op zichzelf, maar wordt beïnvloed door andere dingen. Bijvoorbeeld bepaalde gebeurtenissen of de omgeving. Deze andere factoren kunnen ervoor zorgen dat klachten erger worden, maar ook dat ze juist weer opknappen.
In dit onderzoek kijken we vooral naar schoolse factoren, maar we zijn ons ervan bewust dat er ook andere factoren een rol spelen. Bijvoorbeeld maatschappelijk ontwikkelingen.